LEVENSWATER


Renrivier van zeekust tot boompark, alwaar naiaden zingen het lied van het levenswater, zing mij o waternimfen van de drenkeling die uit het vochtig rijk der duisternis opsteeg naar het levenslicht.

Twee mannen stonden geleund tegen de reling van het staketsel terwijl ze over zee tuurden.

"Zie je hoe groen de voet van de dijkglooiing is?" zei Marc, "wel toen ik kind was groeide daar geen zeewier. Komt doordat de vloedlijn in vijftig jaar minstens vijftig meter landwaarts opgeschoven is. Het water verovert het land … en dat maakt me bang …"

"Heb er wel eens op gelet," zei Jan, " dat jij aan watervrees lijdt. Ik heb jou bijvoorbeeld nog nooit weten in zee zwemmen."

"Zwemmen? Thuis neem ik zelfs nooit een bad."

"Daarom stink je ook zo naar de bok! Maar wat jou vooral ontbreekt is, hoe zal ik het zeggen ..? Levenswater. Ja levenswater!"

Op de zeedijk speelde Marc tikkertje met zijn speelmakkertjes. Om aan de vanger te ontsnappen was ie over de reling heen gesprongen; op de dijkglooiing kon ie zijn vaart niet afremmen en kwam in het zeewater terecht … de angst, dat afschuwelijke water in mond, neus en keel … de twee mannen die naar hem toe kwamen zwemmen. En toen hij, liggend op strandzand ontwaakte: het gelaat van zijn moeder … blij en angstig tegelijk.

Beide mannen verlieten het staketsel en namen weldra afscheid. Tot grote opluchting van Jan. 'Hij wordt met de dag droger en saaier. Ja hem ontbreekt voorwaar levenswater!' Marc die wel voelde hoe hij niet welkom was, liep somber gestemd naar huis. Zoals maar al te vaak dagdromend over zelfmoord. Het was valavond, zijn weg liep door het schemerig park en toen hij bij het Echoplein kwam, klapte hij in zijn handen, wat met applaus beantwoord werd.

Toen hij langs de oever van de vijver liep, hoorde hij het ruisen van het ranke riet. En midden in dat riet … een tiental meidenhoofdjes die hem glimlachend aankeken. De naakte meisjes stapten uit het water en vormden een kringetje rond Marc terwijl ze vrolijk zongen:

"Jij ruikt wel lekker naar de bok!"

Wel twintig meisjeshanden grepen Marc vast en trokken hem naar de waterkant.

"Nee! Nee! Nee!"

"Wees toch niet zo bang, jongen! Wij willen jou immers alleen maar baden in het levenswater."

De plons. De angst. Dat afschuwelijke water in mond, neus en keel … De heerlijke bedwelming. De duisternis …

Hij ontwaakte liggend in het heerlijk fris gras, zag hoe de zon aan de kimme stond en zich vrolijk in het water spiegelde. Marc veerde recht, begroette de zon met opgeheven armen; dook vervolgens in het water van de vijver. En toen hij proestend uit het water opdook, riep hij juichend naar de zon: Vive la vie! Leve het leven!


© Gilbert Voeten 2002

Terug naar Verhalen